Meer geloof in eigen kunnen met Wegwijs in Gedrag
Wellicht herinner je je situaties uit je onderwijspraktijk waarin je je geen raad wist met het gedrag van een van je leerlingen? Of waarin de communicatie met ouders over het kind stroef liep? Terwijl je toch heel erg je best doet voor je leerlingen! Astrid Ottenheym, PhD-onderzoeker voor het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO), zag als bestuurder van het samenwerkingsverband Passend Primair Onderwijs Noord-Kennemerland (PPO-NK) onderwijsprofessionals, kinderen en ouders worstelen in hun onderlinge contact. Dit vormde voor haar de aanleiding om te gaan bestuderen hoe professionals rond het kind hier beter mee om kunnen gaan. Aan de hand van praktijkonderzoek ontwikkelde en testte ze Wegwijs in Gedrag. De methodiek leert je wegwijs te worden in het gedrag van kinderen én jezelf als onderwijsprofessional.
Begeleiden vanuit een meervoudig perspectief
Wegwijs in Gedrag is geschikt voor leraren, ondersteuners, intern begeleiders of leidinggevenden in het po, vo en so en is erop gericht het bewustzijn van de professional te vergroten. Astrid: ‘Ik zag binnen het samenwerkingsverband dat er veel partijen betrokken waren bij overleg rond (het gedrag van) het kind of de jongere en daarmee waren er ook veel perspectieven: dat van ouders, van de leraar, van de intern begeleider of de medewerker van jeugdzorg. Eén perspectief volstond dus niet om het kind de juiste ondersteuning te bieden.’ Met Wegwijs in Gedrag maakt de onderwijsprofessional kennis met lesgeven of begeleiden door het nemen van meervoudig perspectief. Astrid: ‘Je bestudeert het netwerk van interacties rond het kind om een meer volledige context te krijgen. Je onderzoekt samen met de betrokkenen wat er in deze interacties belemmerend en bevorderend is voor het kind.’
Gedrag verklaren
Professionals in het onderwijs kunnen niet altijd invloed uitoefenen op zaken die spelen rond het kind. Toch is het goed deze zaken in kaart te brengen; ze verklaren in een aantal situaties wel waar gedrag vandaan komt. Astrid: ‘Stel je voor dat een kind opgroeit in armoede of dat ouders gescheiden zijn. In zo’n situatie ga je niet sleutelen aan het kind, maar vraag je je af wat het aan interacties nodig heeft in deze situatie, en hoe je, ondanks deze feiten, de situatie kunt versterken.’
Een voorbeeld
Ze geeft een voorbeeld uit de praktijk: ‘Een deelnemer had een meisje in de klas van wie de moeder erg ziek was. Het meisje was bezorgd en kwam niet meer tot leren. Ze trok zich terug, werd af en toe ontiegelijk boos en gooide dan met stoelen door het lokaal. Dat kan een reden zijn voor een school om te zeggen ‘Dat meisje leert niet meer, ze is agressief en wij kunnen haar niet de passende ondersteuning bieden’, om haar vervolgens door te verwijzen naar het speciaal onderwijs. Daar krijgt ze de aandacht wel, en leraren zijn beter toegerust haar te helpen… allemaal legitieme argumenten. Maar je kunt ook redeneren dat het kind op een andere school weer met nieuwe mensen te maken krijgt, terwijl ze er baat bij zou hebben in haar vertrouwde schoolomgeving te blijven en de relatie met de onderwijsprofessional in stand te houden. Deze krijgt ondersteuning en kan het meisje daarmee af en toe extra aandacht kan geven. Je accepteert dat het even minder leert, in de verwachting dat dat later wel weer gaat komen. Dat doen we met volwassenen ook: als je partner doodziek is, zegt je werkgever ook niet dat je maar ander werk moet gaan zoeken. Door meervoudig perspectief in te nemen ga je andere oplossingen zien en dat is in het belang van de ontwikkeling van het kind. Dat is wat meervoudig perspectiefnemen met je doet.’
Praktisch leren en gluren bij de buren
De leergang Wegwijs in Gedrag heeft een studielast van 56 uur en een doorlooptijd van 6 à 7 maanden. Er zijn vijf fysieke bijeenkomsten en daarnaast is er een online omgeving waar deelnemers elkaar kunnen treffen en waarin ze werken aan hun portfolio. Astrid: ‘De methode is gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek, maar de bijeenkomsten zijn praktisch ingestoken: je gaat met concrete opdrachten in je eigen praktijk aan de slag, vanuit je eigen leervraag. De portfolio’s zijn voor elkaar in te zien, zodat deelnemers kunnen gluren bij de buren: je mag spieken en vragen hoe anderen situaties aanpakken. Ze gaan als het ware het experiment aan, en niets is goed of fout.’ Het hele traject duurt ongeveer een half jaar en dat is bewust. Astrid: ‘Zo hebben deelnemers de rust om te vertragen. De methodiek moet een automatisme worden, een vaste manier van werken, en dat vergt tijd en oefening.’
Oefenen, oefenen, oefenen
De bijeenkomsten bevatten heel veel oefeningen. Deelnemers stellen zichzelf en elkaar samen met de trainers allerlei vragen: hoe kom je aan je interpretatie of verklaring van gedrag? Hoe kan je het perspectief nemen van de ander? Welke hypotheses kun je bij je hulpvraag over het kind formuleren? Hoe kun je deze checken? Astrid: ‘Een schoolleider vertelde over een leerling die op de nominatie stond voor verwijzing naar het speciaal onderwijs en dat zat haar dwars. Ze ging het gesprek aan met deze jongen, waarbij ze andere vragen stelde dan eerder ter sprake waren gekomen. ‘Ik heb het idee dat…’, ‘Klopt het dat…?’ Ze checkte verschillende hypotheses en kwam erachter dat deze jongen vooral moeite had met de dagstart in zijn groep. Nu had de school ook een Samen naar school-klas, een aangepaste klas voor kinderen met ernstige belemmeringen, binnen een reguliere school. De jongen startte vanaf dat moment de dag in deze klas, en dat werkte heel goed. Na een uur ging hij terug naar zijn eigen klas, waar hij gewoon aan het werk ging. Het gedrag was verdwenen. Er was eigenlijk weinig voor nodig om hem een nieuwe kans te geven.’
Effectmeting
Onderzoeksbureau Oberon, hoogleraar Wouter Staal (Radboud Universiteit) en samenwerkingsverband IJmond en PPO-NK onderzochten op welke manier Wegwijs in Gedrag professionals versterkte in het omgaan met moeilijk gedrag. Astrid: ‘We hebben 29 basisschoolleraren van verschillende scholen uit de samenwerkingsverbanden PPO-NK en PO IJmond bevraagd, hebben ontwikkelingsperspectiefplannen geanalyseerd, vragenlijsten opgesteld en interviews afgenomen. De opbrengsten van de studie zijn veelbelovend: de self-efficacy van leraren, het geloof in het eigen kunnen, is toegenomen.’ Ook hoorde het onderzoeksteam terug dat bij scholen waar meerdere leraren de leergang hebben gevolgd de collectieve efficacy, het gevoel samen toegerust te zijn voor het realiseren van onderwijs aan leerlingen die kwetsbaar zijn, is gegroeid. Astrid: ‘Een schoolleider van wie teamleden hadden deelgenomen aan de leergang, merkte dat de gesprekken over kinderen in de lerarenkamer ineens over andere dingen gingen.’ Verder zagen Astrid en haar collega’s dat het beleefde probleemgedrag van de kant van de leraar, dat volgens de normering problematisch was, significant lager was in de nameting. Het pro-sociaal gedrag ging significant omhoog. Astrid: ‘Deze effecten zijn belangrijk voor de verwachtingen die een leraar heeft van het kind.’
Met andere blik
De deelnemers aan Wegwijs in Gedrag ondervonden wat de effecten waren van het toepassen van de methode in de dagelijkse praktijk. Astrid: ‘Ze gaven bijna allemaal aan meer ruimte te voelen in hun werk. Ze gingen andere vragen stellen, namen een ontspannener houding aan, puzzelden mee met ouders en stelden vragen. Er komt een mildheid aan het oppervlak en er is minder behoefte gedrag te bestraffen. Reageren uit boosheid doet ook wat met jezelf. Doordat professionals anders gaan kijken en nadenken over hun handelen, gaan ze meer vragen en onderzoeken, en dat brengt zachtheid in de interactie met de ander en naar zichzelf.’