Meertaligheid en gelijke kansen
HET WAAROM VAN HET NEDERLANDS
We waren goed enkele weken op gang toen Hamza (15) aan mij vroeg: ‘Meneer - hij sprak het uit als ‘Mounir’ -, waarom leer ik Nederlands?’ ‘Goede vraag,’ antwoordde ik. ‘Waarom denk je?’ Het was stil in de klas en iedereen keek van Hamza naar mij.
De gouden regel was dat je alleen Nederlands mocht spreken als je in het gebouw was. Het was een leeg schoolgebouw, haastig opgeknapt om een toestroom aan kinderen en jongeren onderwijs te kunnen geven. Jongeren die gevlucht waren voor de oorlog in Syrië en die via allerlei hachelijke omwegen verzeild waren geraakt in mijn woonplaats in Nederland. Soms zelfs zonder ouders.
Even haastig stofte ik mijn oude NT2-aantekening af en verruilde mijn 4/5 havo- en 5/6 vwo-leerlingen voor zestien getraumatiseerde pubers. Enkelen van hen hadden er duidelijk niet voor gekozen om in Nederland uit te komen. Liever waren ze thuis, omringd door hun geliefden en door hun eigen spulletjes. Hamza was één van hen.
Waarom Nederlands? Hamza sprak thuis Arabisch, een taal die met ongeveer 380 miljoen sprekers een wereldtaal genoemd mag worden. Met 25 miljoen sprekers is het mondiale aandeel van het Nederlands een stuk geringer. Ik kon wel gaan roepen dat Hamza in Vlaanderen, Suriname of de Nederlandse Antillen een heel eind kan komen, maar zat hij wel op dat antwoord te wachten?
‘Je moet goed Nederlands leren om mee te draaien in onze maatschappij,’ had ik daags daarvoor een collega horen zeggen tegen een medeleerling. Is dat zo eenvoudig?, vroeg ik me af. Is onze cultuur zo open dat een jongen met een accent en een getinte huidskleur dan meteen kan meekomen?
Mijn oma was Duitse, vlak na de Tweede Wereldoorlog, had die taal gemiddeld genomen hetzelfde ‘horn-effect’ als het Arabisch nu. Niettemin is Duits voor mij als een tweede taal geworden. In haar perfecte Nederlands, met licht accent, hield ze mij voor dat je talen moet leren om begrip en vrede te bevorderen. Gestimuleerd door de Europese vredesgedachte van mijn ouders heb ik ook goed Engels en Frans geleerd. Moest ik het antwoord aan Hamza zoeken in mijn eigen opvoeding?
Mijn antwoord was een bonte mix van al deze gedachten. Hamza’s kansen zijn groter als hij Nederlands begrijpt en spreekt. In grote steden zou hij zich met Engels ook een heel eind kunnen redden. Ik raadde hem aan zich sowieso te omringen met mensen die hem goede energie gaven. De volle schoonheid van Nederlandse poëzie hoefde hij daarvoor niet te ervaren, net zo min als ik dat (helaas!) kan van de Arabische. Mijn persoonlijke, meest innerlijke antwoord aan Hamza was eigenlijk: ‘Om jezelf het plezier te gunnen.’
Martijn Wijngaards
(Omwille van de privacy is de in dit stuk opgevoerde naam gefingeerd.)
Aanleiding
In de voorbereiding van het Drongo Talenfestival 2019 heeft de Gelijke Kansen Alliantie gesproken met diverse professionals. Eén van hen is Martijn Wijngaards, doorgewinterd neerlandicus, voorheen onder meer actief als bibliotheekmanager (Noordoost Brabantse Bibliotheken) en leraar Nederlands (onder meer Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Canisius College en Rijn IJssel College). Op verzoek van de Gelijke Kansen Alliantie heeft Martijn opgeschreven wat de drie deelthema’s in hem oproepen. In evenzoveel anekdotes verwoordt hij welke gedachten, gevoelens en twijfels hij kent als vader én professional.