Taalontwikkeling bij 0 tot 4-jarigen

Twee vaders met hetzelfde doel

Meteen in seconde één was de ontmoeting als een confronterende spiegel. Hij stelde zich voor als Peer. Al vlot in het gesprek bleek dat wij op een paar weken na net zo oud waren. Peer was laaggeletterd en hij leerde beter lezen en schrijven in de bibliotheek. Ik was manager van die bibliotheek.

Zonder het te weten prikte Peer door mijn bubbel. Net als ik was hij opgegroeid in een dorp. Hij in een bubbel met weinig taalaanbod; geen boeken, tijdschriften of spelletjes of voorlezende ouders. Op schooldag één gearriveerd met taalachterstand. Schoolverlater op te jonge leeftijd. Ik als zoon van twee doorgewinterde neerlandici in een bubbel vol taal, cultuur en creativiteit, omringd door andere goed opgeleide mensen. Op schooldag één goed toegerust. Nu universitair opgeleid.

Guido, het zoontje van Peer, was twee jaar op dat moment. Peer was vastbesloten dat Guido meer kansen zou krijgen dan hij. Hij zou de basisschool niet betreden met een taalachterstand. Zijn vriendin, Guido’s moeder, las de jongen voor. Dat wilde Peer ook kunnen. Peer wilde leren.

Ik probeerde me voor te stellen hoe het voor Guido moest zijn als zijn vader naderhand thuis kwam met het BoekStart-koffertje dat we voor hem hadden meegegeven. Wat zou hij het leukste vinden, het knisperboekje of het kleurige harde boekje? Hoe zou zijn partner reageren als Peer vertelde over zijn ontmoeting met de enthousiaste vrijwilliger, zijn taalmaatje? ‘Voorlezen kan ik nog niet zo goed,’ zei Peer. ‘Als Guido je maar voelt,’ zei ik dan.

De grote vraag was voor mij wat ik kon doen voor Guido en voor al die andere, potentieel laaggeletterde kinderen die nog niet op de radar staan. Als bibliotheekmanager wist ik dat ik omringd was door mensen die zich dezelfde vraag hadden gesteld: wat kan ik doen? De vele antwoorden op deze vraag werden geformuleerd in intensieve samenwerking met gemeenten, onderwijs, welzijn, allerlei vrijwilligersorganisaties en stichtingen zoals Vluchtelingenwerk en Lezen & Schrijven. Fijnmazige netwerken van samenwerkende organisaties in de hoofdaders en liefdevolle, kundige individuen in de haarvaten, die uiteindelijk taalaanbod brengen naar kwetsbare kinderen.

Ook de kleine Guido voelde zich snel thuis in de bibliotheek. Geen wonder, met al die geweldige mensen die daar elke dag inspannen voor een hartelijke, stimulerende en taalrijke omgeving. Hij genoot van de voorleesuurtjes en van puzzelen op de jeugdafdeling.

Elke keer als ik Peer zag keek ik in de spiegel. Ik zag een collega-vader. Peer als dankbare man, die graag aannam wat we hem aanreikten voor Guido en voor zichzelf. Ik als dankbare man, omdat Peer me liet voelen hoe vanzelfsprekend ik mijn bubbel soms vind.  

Martijn Wijngaards

(Omwille van de privacy is de in dit stuk opgevoerde naam gefingeerd.)

Aanleiding

In de voorbereiding van het Drongo Talenfestival 2019 heeft de Gelijke Kansen Alliantie gesproken met diverse professionals. Eén van hen is Martijn Wijngaards, doorgewinterd neerlandicus, voorheen onder meer actief als bibliotheekmanager (Noordoost Brabantse Bibliotheken) en leraar Nederlands (onder meer Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Canisius College en Rijn IJssel College). Op verzoek van de Gelijke Kansen Alliantie heeft Martijn opgeschreven wat de drie deelthema’s in hem oproepen. In evenzoveel anekdotes verwoordt hij welke gedachten, gevoelens en twijfels hij kent als vader én professional.